Basis Woordenlijst Spoedcursus Spaans

Handig om te weten: basis regels Spaans

DE UITSPRAAK

Er zijn wat letters die in het Spaans anders uitgesproken worden dan wij gewend zijn. Daarnaast heeft elk Spaanstalig land zijn eigen dialect en uitdrukkingen. De basis is hetzelfde, maar wees je ervan bewust dat er grote verschillen kunnen zijn in de landen onderling.

h = wordt niet uitgesproken
j = g
ll = j (in sommige landen als ‘sj’)
ñ = nj (als in champagne)
v = b

Voorbeeld, deze letters spreek je anders uit:

> huevos  = webos (eieren)

> jueves = gwebes (donderdag)

> pollo = pòjo (kip)

> mañana = manjana (morgen)

Basis grammatica – de lidwoorden

Onbepaalde lidwoorden
un = een (mannelijk, enkelvoud)
una = een (vrouwelijk, enkelvoud)

Bepaalde lidwoorden
el = de (mannelijk, enkelvoud)
la = de (vrouwelijk, enkelvoud)

los = de (mannelijk, meervoud)
las = de (vrouwelijk, meervoud)

Voorbeelden:

Mannelijk
un hombre = een man
el hombre = de man
los hombres = de mannen

Vrouwelijk
una niña = een meisje
la niña = het meisje
las niñas = de meisjes

BASISWOORDEN

si = ja
no = nee
gracias = bedankt
disculpe = sorry, excuses
(con) permiso = excuseer | gebruiken wij vaak in de supermarkt als we er even langs willen
lo siento = het spijt me
por favor = alstublieft
de nada = geen dank/geen moeite
con gusto = met plezier
con = met
sin = zonder

BEGROETEN

hola = hoi
buenos días = goedendag
buenas tardes = goedemiddag
buenas noches = goedenavond
adiós = doei, tot ziens
hasta luego = tot ziens, tot later

VOORSTELLEN EN KENNISMAKEN

Yo = ik
Me llamo… = Ik heet…
Mi nombre es… = Mijn naam is….
Mucho gusto = aangenaam kennis te maken
¿Cuál es su nombre? = Wat is je naam?
¿Cómo te llamas? = Hoe heet je?
¿De dónde eres? = Waar kom je vandaan?
Yo soy de… (Holanda) = Ik kom uit… (Nederland).

GETALLEN

1 = uno

2 = dos

3 = tres

4 = cuatro

5 = cinco

6 = seis

7 = siete

8 = ocho

9 = nueve

10 = diez

100 = ciento

1000 = mil

DAGEN

lunes = maandag
martes= dinsdag
miércoles = woensdag
jueves = donderdag
viernes = vrijdag
sábado = zaterdag
domingo = zondag

MAANDEN

SEIZOENEN

Primavera = lente
Verano = zomer
Otoño= herfst
Invierno = winter

ETEN

pan = brood
panadería = bakkerij

leche = melk
huevos = eieren
queso = kaas

patata = aardappel
batata = zoete aardappel
arroz = rijst
maíz = mais

Leer ook de woorden voor Maaltijden en Drinken

GROENTE

verduras = groenten
frijoles = bonen
berenjena = aubergine
zanahorias = wortels
cebolla = ui
ajo = knoflook

FRUIT

manzana = appel
plátano = banaan
fresa = aardbei
piña = ananas

VLEES EN KIP

pollo = kip
carne = vlees
carnicería = slagerij
cerdo = varken
pavo = kalkoen
pez = vis

MAALTIJDEN

comida = maaltijd
desayuno = ontbijt
almuerzo = lunch
cena = diner

DRINKEN

bebida = drankje
agua = water
café = koffie
té = thee
jugo/zumo = sapje
cerveza = bier
vino (tinto/blanco) = (rode/witte) wijn
salud = proost

VERVOER

tren = trein
autobús = bus
bicicleta = fiets
barco = boot
avión = vliegtuig
el viaje = de reis
el boleto = het ticket

ZINNETJES VERVOER

¿A qué hora sale… (el autobus)? = Hoe laat vertrekt… (de bus)?
¿Adónde va el autobús a…? = Waar gaat de bus naar…?
¿Cuándo sale el próximo autobús? = Wanneer gaat de volgende bus?
¿Cuánto cuesta un boleto? = Hoeveel kost een kaartje?
Quiero dos boletos para…= Ik wil twee tickets naar…

Perdí el tren = Ik heb de trein gemist.
Voy en avion = Ik ga met het vliegtuig.

NATUUR

playa = strand
colina = heuvel
montaña = berg
río = rivier
lago = meer
valle = vallei
jardín = tuin

KLEUREN

azul = blauw
verde = groen
blanco = wit
negro = zwart
amarillo = geel
rojo = rood

HANDIGE WOORDEN ALGEMEEN

señor = meneer
señora = mevrouw
hombre = man
mujer = vrouw
baño = wc
estación = station
muy = erg
mucho = veel
perfecto = perfect
bien = oké, goed

HANDIGE WERKWOORDEN

tener = hebben
tengo = ik heb
tenemos = wij hebben
ser/estar = zijn
soy/estoy = ik ben
somos/estamos = wij zijn

viajar = reizen
(yo) viajo = ik reis
viajamos = wij reizen

ir = gaan
(yo) voy = ik ga
vamos= wij gaan

querer = willen
(yo) quiero = ik wil
queremos = wij willen

comprar = kopen
(yo) compra = ik koop
compramos = wij kopen

HANDIGE ZINNEN

1. ¿Hablas inglês?= Spreek je Engels?
   2. Lo siento, no hablo español = Sorry, ik spreek geen Spaans.
2. No entiendo = Ik begrijp het niet.
3. ¿Puedes decirlo otra vez? = Kan je dat nog een keer zeggen?
4. ¿Puedes repetir? = Kan je dat herhalen?
5. Hable más despacio por favor = Spreek langzamer, alstublieft.
6. ¿Puedes ayudarme?= Kan je me helpen?
   8. ¿Todo bien? = Alles goed?
   9. Estoy enfermo = Ik ben ziek.
7. ¿Cuanto cuesta? = Hoeveel kost het?
8. ¿Qué hora es? = Hoe laat is het?
9. ¿Cuándo? = Wanneer?
10. ¿Dónde es…? = Waar is…?
11. Tengo una reserva = Ik heb gereserveerd/Ik heb een reservering.
    15. Me gusta mucho… (viajar) = Ik vind… (reizen) echt leuk/Ik hou van… (reizen).

Klik hier voor meer handige zinnen.

MEER GETALLEN

Gratis Basis woordenlijst Spaans Downloaden

Vul het formuliertje even in en in de bevestiging kun je de PDF downladen.